Prehistorische rivieren onder IJsselmeer zichtbaar gemaakt
Met een nieuwe toepassing van magnetometersurvey is een deel van de prehistorische landschappen in kaart gebracht dat onder de IJsselmeerbodem ligt. Dit levert niet alleen waardevolle nieuwe kennis op over het landschap en de gebruiksmogelijkheden voor bewoners in die tijd, het biedt ook veel betere mogelijkheden om archeologische resten uiteindelijk op te sporen, te onderzoeken en te beschermen. Dit onderzoek wordt op 8 december gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Archaeological Prospection
.
Een speld in een hooiberg
Het IJssel- en Markermeer worden naast recreatie en transport ook steeds meer benut voor allerlei activiteiten in het kader van ruimtelijke ordening. Hierdoor dreigt de bodem van het IJssel- en Markermeer steeds meer verstoord te worden door activiteiten als: zandwinning, het uitdiepen van vaargeulen, dijkversterkingen, natuurontwikkeling en het aanleggen van woonwijken en windmolenparken. Zolang onduidelijk is waar precies archeologische resten te vinden zijn,is het beschermen of onderzoeken van archeologische resten uit de nieuwe steentijd (5300v. Chr tot ca. 2200 v.Chr.), zoeken naar een speld in een hooiberg.
[Tekst gaat verder onder de foto]
Magnetometerkartering worden standaard gebruikt voor het opsporen van ijzeren objecten zoals schepen, vliegtuigen en munitie in waterbodems. In de laatste jaren is echter duidelijk geworden dat deze magnetometerdata ook informatie kunnen bevatten over begraven en verdronken landschapseenheden. Op scans van de IJsselmeerbodem bleken patronen zichtbaar die leken op patronen van oeverwallen en geulen. Als dit inderdaad het geval zou zijn, zou het gaan om onderdelen van het landschap uit de nieuwe steentijd.
Op basis van archeologisch onderzoek in het verleden in de Flevopolders en in andere delen van Nederland weten we dat rivieroevers in het verleden belangrijke plekken waren voor bewoning. Dan zou de techniek een zeer waardevolle bijdrage kunnen leveren aan het in kaart brengen en onderzoeken van de begraven en verdronken riviersystemen uit die tijd, en uiteindelijk het beschermen van de daarin aanwezige archeologische resten.
Het IJsselmeer in kaart gebracht
Om te toetsen of het hier inderdaad om rivieroevers, en -geulen gaat, en dus of de magnetometerdata inderdaad kunnen worden gebruikt voor archeologisch en aardwetenschappelijk onderzoek en voor de archeologische monumentenzorg, heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) - in samenwerking met de Universiteit Groningen - opdracht gegeven aan Periplus Archeomare en archeologisch bedrijf RAAP Oost om de patronen verder te onderzoeken en te toetsen. Hierbij zijn grote delen van het IJsselmeer tussen Urk en Enkhuizen met de magnetometer opgenomen en in kaart gebracht.
Samen met opnames die eerder zijn gemaakt voor andere projecten - zoals zandwinning bij de Markermeerdijk en een windpark bij Lelystad – is nu een gedetailleerd beeld beschikbaar van het patroon van lineaties. Seismische opnames (met een zg. subbottom profiler) en boringen bevestigen dat de herkende magnetische patronen inderdaad de geulen en oeverwallen van riviersystemen weergeven. De oeverwallen lijken voortzettingen te zijn van de Overijsselse Vecht en de Proto-IJssel of Gunnepe die bekend zijn uit de Flevopolders.
Bij Swifterbant is in het verleden een aantal iconische vindplaatsen opgegraven die op deze oeverwallen lagen. In de gescande delen van het IJsselmeer en Markermeer vormen de rivierlopen een complex patroon, dat verrassend anders is dan tot nog toe gedacht: De oude gedachte dat Vecht en Gunnepe parallel liepen en min of meer rechtstreeks afwaterden naar het Westen (in West Friesland) moet waarschijnlijk worden verlaten: Het lijkt er meer op dat het dal van de Vecht bij Urk naar het Zuidwesten liep, en dat de Gunnepe daarop aansloot. Aan de Westkant van het gebied liepen andere riviertjes naar het Zuidoosten, en sloten ook aan op de Vecht.
Verder onderzoek
Met de nieuwe magnetometer beelden en analyses is nu beter te voorspellen waar neolithische archeologische resten te verwachten zijn en waar niet. Bij nieuwe ingrepen kunnen deze gebieden worden ontweken. Als dat niet mogelijk is, kan een gepaste vorm van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd op de meest kansrijke gebieden.
De boorkernen worden ondertussen verder onderzocht: Aan de Universiteiten van Groningen en Utrecht loopt een project (Finding Suitable Grounds, gefinancierd door NWO) om te onderzoeken hoe mensen in dit gebied geleefd hebben. In het kader van dit project zijn de oeverwalafzettingen gedateerd, en is vastgesteld dat ze inderdaad afkomstig zijn van de nieuwe steentijd (ze dateren van ca. 5000 - 3000 v. Chr.). Aan de Universiteit Utrecht wordt verder ook onderzocht waarom de oeverwallen zo duidelijk zichtbaar zijn op de magnetometer opnames.