Archeoregio's
Archeologische regio's, ook wel archeoregio's genoemd, zijn gebieden waarbinnen sprake is van een globaal verband tussen landschap en bewoningsgeschiedenis.
De 17 archeoregio's van Nederland
-
1 t/m 17
-
Het landschap van het Drentse zandgebied werd grotendeels gevormd in de ijstijd toen dit deel van Nederland met een dikke ijskap was bedekt. Door de druk van het ijs werden zand, stenen en klei vermalen tot keileem. Toen het ijs was verdwenen, werd de keileem door de wind bedekt met dekzand. Het gebied wordt doorsneden door een grillig patroon van beken. Het Drents zandgebied is wat betreft archeologische vondsten een van de rijkste gebieden van Nederland en beroemd vanwege de hunebedden, de grafmonumenten uit de Nieuwe Steentijd. Op de heidevelden liggen ook talrijke grafheuvels en urnenvelden.
-
Net als het Drents zandgebied is dit zandgebied grotendeels na de ijstijd ontstaan. De oudste vondsten zijn zo’n 250.000 jaar oud. Veel vondsten stammen uit de periode van de Nieuwe Steentijd en de Bronstijd, zoals woonplaatsen en grafheuvels. Omdat de grond – die al niet zo vruchtbaar was – intensief werd gebruikt, verarmde de bodem, waardoor men in de Middeleeuwen soms genoodzaakt was nederzettingen te verlaten. In de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd lagen hier vanwege de centrale ligging allerlei verkeersknooppunten. Aanwijzingen hiervoor zijn de karrensporen die nog zichtbaar zijn in het landschap.
-
Dit door beken doorsneden stuwwal- en dekzandgebied was in de gehele prehistorie en daarna een aantrekkelijk woongebied voor mensen. Later werden de sporen hiervan vaak afgedekt door esdekken, karakteristieke bollingen in het landschap. Ze ontstonden toen de boeren in de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd hun akkers gingen bemesten. Daardoor werden in de loop der tijd de akkers steeds hoger. Naast deze afgedekte vindplaatsen zijn er in dit gebied vrij veel versterkte huizen. Huisterpen zijn karakteristiek voor het gebied rond de monding van de IJssel.
-
Het Brabants zandgebied is een relatief vlak gebied waar gedurende de laatste ijstijd door de wind dikke pakketten dekzand werden afgezet. Er stroomt een fijn vertakt stelsels van beken doorheen. Sinds de prehistorie vormde dit gebied een aantrekkelijke plek voor nederzettingen van jagers, vissers en verzamelaars. Deze nederzettingen werden van tijd tot tijd verplaatst. Begraafplaatsen zoals urnenvelden en grafheuvels bleven wel langdurig in gebruik. In de late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd ontstonden de vruchtbare, door mest opgeworpen essen die zich nog steeds aftekenen als bolronde verhogingen in het landschap.
-
Dit gebied omvat een gedeelte van de stuwwal die in de voorlaatste ijstijd (ca. 150.000 jaar geleden) is opgestuwd en waarop Nijmegen is gelegen. Verder valt het dekzandgebied ten oosten van de Maas in deze regio. Dit gebied heeft een strategische ligging door de aanwezigheid van de stuwwal en rivieren die voor een rijke schakering aan bodemtypen zorgen. Er werd hier al in de prehistorie en in de Middeleeuwen gewoond. In de Romeinse Tijd ontstonden er nederzettingen die verbonden waren door wegen waarlangs villa’s en grote boerderijen werden gebouwd.
-
De oudste vondsten in uit deze streek zijn zo’n kwart miljoen jaar oud. Dit gebied wordt gekenmerkt door een voor Nederland ongekend reliëf. Het heuvellandschap kent hoogteverschillen van meer dan 250 meter. De rivierterrassen en dalen zijn door de wind met een pakket vruchtbare löss afgedekt. Aangetrokken door de vruchtbare bodem vestigden zich hier 7500 jaar geleden de eerste landbouwers van Nederland. In de Nieuwe Steentijd werd in mijnen bij Rijckholt en Valkenburg Vuursteen gewonnen. Tijdens de Romeinse Tijd vormde het gebied een belangrijke doorgangsroute tussen twee provincies.
-
Door de stijgende zeespiegel raakte het aan het einde van de laatste ijstijd gevormde land overgroeid met veen en klei. Onder deze veen- en kleilagen zijn goed geconserveerde resten van bewoning uit de Midden Steentijd en de Nieuw Steentijd aanwezig. Zo’n 3000 jaar geleden was dit een waddengebied dat regelmatig overstroomde en weer droogviel. Door de aanvoer van zand en klei slibde het wad op tot kwelders die op den duur niet meer overstroomden. De bewoning van deze kwelders begint rond 700 voor Chr. Al spoedig begon men met het opwerpen woonheuvels; de terpen en wierden waarop de dorpen liggen.
-
Lange tijd stroomde door dit gebied het water van de IJssel en de Vecht, dat via een verbrede riviermonding ten zuiden van Bergen in zee stroomde. Vanuit deze monding werd klei en zand afgezet waardoor wadden en kwelders werden opgebouwd. In de Nieuwe Steentijd woonden er mensen in het gebied die grotendeels van jacht, visvangst en verzamelen leefden. Het kleigebied bij Schagen was in de IJzertijd en vooral in de Romeinse Tijd dicht bewoond. In de late Middeleeuwen werd het gehele gebied, dat grotendeels uit veen bestond, ontgonnen.
-
Omstreeks 8000 jaar geleden was het Friese veengebied vergelijkbaar met het noordelijk zandgebied. Tot die tijd leefden er jagers, vissers en verzamelaars. Daarna werd het landschap onder invloed van een stijgende zeespiegel afgedekt met een dik pakket veen. Hierdoor was het grotendeels ongeschikt voor bewoning. Men bezocht de veenmoerrassen wel, waarschijnlijk om geschenken te offeren. In de late Middeleeuwen zijn delen van het gebied voor bewoning geschikt gemaakt door de aanleg van huisterpen. Pas sinds enkele eeuwen is het bewoonbaar gebied uitgebreid door middel van afgravingen en ontginningen.
-
Vijf- tot zesduizend jaar geleden bestond dit landschap uit een grote dekzandvlakte doorsneden door beken en rivieren. In de Nieuwe Steentijd vestigden hier zich jagers- verzamelaars. In de loop van de Bronstijd werd het gebied steeds natter en raakte overgroeid met veen. De mens vertrok en keerde pas in de late Middeleeuwen terug. Vanaf de Middeleeuwen nam door de erosie van de Zuiderzee het gebied steeds verder in omvang af. Uit de Zuiderzeefase dateert een groot aantal scheepswrakken.
-
Na de laatste ijstijd vulde het Noordzeebekken zich met water. Toen de stijging van de zeespiegel langzamer verliep, ontstonden strandwallen waar door de wind duinen op werden gevormd. De oudste strandwallen liggen ten opzichte van de huidige kustlijn een eind landinwaarts. Latere strandwallen liggen steeds westelijker. Vanwege de hoge ligging was het duingebied sinds zijn ontstaan in de Nieuwe Steentijd aantrekkelijk om te wonen. De lichte bodem van de duinruggen was zeer geschikt voor akkerbouw, de aangrenzende lagere stroken werden als weide of hooiland gebruikt.
-
Deze streek achter de strandwallen van het Hollands duingebied raakte steeds meer afgesneden van de directe invloed van de zee en begon te verlanden. Er ontstond een uitgestrekt veengebied dat doorsneden werd door de mondingen van IJ, (Oude) Rijn en Maas. Op de rivierduinen en stroomgordels van deze rivieren zijn de oudste bewoningssporen gevonden, daterend uit de Nieuwe Steentijd. Pas in de Late Middeleeuwen werd het veen ontgonnen. Uiteindelijk ontstonden door erosie, klink en vervening uitgestrekte meren.
-
Aan het einde van de laatste ijstijd stoven in deze riviervlakte rivierduinen op. De rivieren gingen hierdoor rustiger stromen en op de oevers ontstonden oeverwallen, hoger gelegen zones in het landschap. Deze plekken vormden sinds de Nieuwe Steentijd geliefde vestigingsplaatsen; men hield er de voeten droog en de grond was vruchtbaar. In de Romeinse Tijd lag hier langs de Rijn de feitelijke grens van het Romeinse rijk, de limes. De limesweg verbond de daar gelegen forten met elkaar. Ook in de vroege Middeleeuwen vormden de rivieren belangrijke handelswegen.
-
Nadat de duinen en strandwallen in dit gebied voor een groot deel door de zee waren weggevaagd, ontstonden verbrede riviermondingen waardoor het hele gebied met klei werd bedekt. Van het oude duin- en strandwallengebied zijn alleen op Schouwen resten uit de Nieuwe Steentijd gevonden. In het gebied van Maas en Rijn werden de rivierduinen vanaf de Midden Steentijd bewoond. Vanaf de laatste fase van de Nieuwe Steentijd breidden mensen hun woongebied uit tot op de stroomgordels van de rivieren. De omliggende klei- en veengebieden volgden pas vanaf de IJzertijd en de Romeinse Tijd. Hierna raakte het gebied sterk versnipperd door de vele inbraken van de zee.
-
Deze zeegaten hebben zich in de loop van de tijd steeds verplaatst. Door dijkbouw zijn de geulen bestendigd en dieper uitgesleten. Diep in de bodem, vooral in de Voordelta, zijn oude elementen bewaard. Wanneer de bodem wordt omgewoeld, doen zich met regelmaat vondsten uit de Oude en Midden Steentijd voor. De huidige geulen landinwaarts zijn pas in of ver na de Romeinse Tijd ontstaan. Door erosie en dijkval zijn er restanten uit alle perioden in terechtgekomen. Het meest opvallend zijn bouwresten en heiligdommen uit de Romeinse Tijd en verlaten Middeleeuwse dorpen en steden.
-
Een continentaal plat is het gedeelte van een continent dat onder water staat. De Noordzee maakt onderdeel uit van het continentaal plat van Europa en is na de laatste ijstijd ontstaan. In het zuidelijke deel, waar de stroomsnelheid het hoogst is, hebben zich op de bodem zandduinen en zogenaamde megaribbels gevormd. In het Noorden is deze laag veel vlakker. Het verdronken landschap geeft met enige regelmaat resten uit de Oude en Midden Steentijd prijs. Verder worden er regelmatig wrakvondsten uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd gedaan.
-
In de Nieuwe Steentijd bereikte de Noordzee haar huidige omvang. Er vormde zich een min of meer gesloten kust, waarachter getijdenbekkens ontstonden. Deze gebieden hebben verschillende archeologische karakteristieken. Onder het IJsselmeer/Markermeer loopt het landschap van het Flevolandse en het Noordhollandse kleigebied door. Daar ligt door veen afgedekte bewoning uit de Nieuwe Steentijd en de Bronstijd. Daarnaast zijn er vissersschepen uit de late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd te vinden. In de Waddenzee worden vooral zeeschepen aangetroffen
-