Begraven landschappen
Begraven landschappen toont de verschillende landschapszones van Nederland in het verleden en de verwachte diepteligging van deze zones aan de hand van vier archeologische tijdsperioden. Dit helpt om inzicht te krijgen in de diepteligging van archeologische resten.
Voor de applicatie Landgebruik in lagen is een vijftal landschapskaarten van de ondergrond van Nederland ontwikkeld. Deze kaarten zijn afzonderlijk te bekijken. De kaarten zijn tot stand gekomen door de Archeologische landschappenkaart te combineren met nieuwe kaartbeelden van Holoceen Nederland. De kaarten geven het landschap weer voor de volgende perioden:
- Jagers/verzamelaars en eerste boeren (12.000 tot 3400 voor Chr.)
- Vroege landbouwsamenlevingen (3400 tot 1500 voor Chr.)
- Late landbouwsamenlevingen (1500 voor Chr. tot 900 na Chr.)
- Staatssamenlevingen (tot nu)
De kaarten tonen de verschillende landschappen en landschapszones, waarbij de informatie uit de Archeologische landschappenkaart is gecombineerd met de informatie van de begraven landschappen. De weergegeven landschapszones zijn zowel op de landschappelijke kenmerken als op archeologische karakteristieken gebaseerd. Daarnaast geven de kaarten per periode landsdekkend de mate van conservering van de begraven landschappen weer en de paleohoogte: een reconstructie van de hoogte (of diepte) van de landschappen. Dit levert per periode een verwachte diepteligging van de archeologische resten op.
Wat levert het op
De combinatie van gegevens (periode, type landschap en diepteligging) maakt deze kaarten tot een relevante bron voor archeologische verwachtingskaarten en voor het uitvoeren van archeologische (bureau)onderzoeken. Ook is de kaart bruikbaar om in te schatten of relevante archeologische niveaus worden bedreigd door ruimtelijke ingrepen.
Gebruik van de kaarten
Alle kaartlagen zijn ook als view- en een downloadservice (WMS en WFS) beschikbaar. Informatie hierover is te vinden in het Nationaal Georegister.
Door wie
Deze landschapskaarten zijn gemaakt in samenwerking met de vakgroep Fysische Geografie van de Universiteit Utrecht, TNO en Deltares.