Veelgestelde vragen - gemeentelijke adviescommissie
De monumentencommissie wordt vervangen door een gemeentelijke adviescommissie. De brochure Handreiking Adviesstelsel Omgevingskwaliteit geeft antwoord op alle algemene vragen over de gemeentelijke adviescommissie.
Lees meer
Onder de Omgevingswet moeten gemeenten een gemeentelijke adviescommissie instellen. Die commissie is in de Omgevingswet verplicht gesteld, en heeft in ieder geval tot taak te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een gebouwd of aangelegd rijksmonument. Alle gemeenten met dergelijke rijksmonumenten op hun grondgebied dienen dus een dergelijke commissie in te stellen. De bestaande commissies voor ruimtelijke kwaliteit, welstand en monumenten komen niet meer terug. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Federatie Ruimtelijke Kwaliteit (FRK) en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) hebben een ‘Handreiking adviesstelsel omgevingskwaliteit’ geschreven. Niet alleen de letter van de wet, maar ook de geest van de wet en de wensen van de Tweede Kamer komen in de handreiking aan de orde. De handreiking ondersteunt gemeenten bij de keuzes die in het licht van de Omgevingswet gemaakt kunnen worden.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020
Omdat de regering het niet mogelijk acht om van tevoren (‘gesloten’) beoordelingscriteria vast te leggen voor het behoud van alle monumentale waarden. De gevolgen van een voorgenomen activiteit voor de monumentale waarden van een concreet rijksmonument, en de vraag of de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg, moeten per geval worden beoordeeld. In de gevallen dat de minister van OCW (voor deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)) en gedeputeerde staten niet adviseren, is de gemeentelijke adviescommissie de enige adviseur over een rijksmonumentenactiviteit. Daarom geldt de wettelijke eis dat enkele leden van de gemeentelijke adviescommissie deskundig moeten zijn op het gebied van de monumentenzorg.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020
In het algemeen mag een wettelijke adviseur (een persoon die of college dat op grond van een wettelijk voorschrift adviseert over een door een bestuursorgaan te nemen besluit) niet werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. De Omgevingswet krijgt echter als lex specialis voorrang boven de Algemene wet bestuursrecht. De Omgevingswet stelt als eis voor alle gemeentelijke adviesorganen dat leden van het gemeentebestuur daarvan geen deel mogen uitmaken.
Dit is een minimumeis, dat wil zeggen dat de gemeenteraad nog andere voorwaarden kan stellen voor benoeming van leden van gemeentelijke adviescolleges.
Lees meer
In de Handreiking Adviesstelsel Omgevingskwaliteit en het Dossier Onafhankelijke Advisering worden twee voorwaarden voor onafhankelijkheid genoemd:
- De leden zijn onafhankelijk ten opzichte van het orgaan waaraan ze adviseren. Dit impliceert dat leden van het college van burgemeester en wethouders en leden van de gemeenteraad geen lid kunnen zijn en dat de leden ook niet in dienst zijn van het orgaan waaraan ze adviseren.
De leden zijn onbevooroordeeld ten opzichte van het plan waarover ze adviseren – er bestaat geen (persoonlijke) betrokkenheid bij het desbetreffende bouwplan. Dat kan zijn een betrokkenheid als eigenaar/ opdrachtgever, als architect, maar ook als benadeelde. In al die gevallen neemt het desbetreffende lid geen deel aan de bespreking van dat agendapunt, noch aan de eventuele stemming.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020
Ja, veel gemeenten vinden de inbreng van burgers bij de kwaliteitsadvisering waardevol. Burgers verrijken de advisering met hun gebiedskennis en zorgen mede voor draagvlak in de samenleving. Burgers kunnen worden benoemd als lid van de commissie, of er kan een maatschappelijke organisatie of een klankbord worden benoemd als adviseur van de commissie. Aanbevolen wordt om burgers altijd op persoonlijke titel te benoemen en niet als vertegenwoordiger van een belangengroep, om de scheidslijn tussen participatie en onafhankelijke kwaliteitsadvisering helder te houden.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020
Ja, de gemeente kan twee commissies instellen. Bijvoorbeeld een commissie voor omgevingskwaliteit van bouwwerken en een monumentencommissie. Maar alleen de commissie die adviseert over rijksmonumentenactiviteiten, kan de status van gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 Omgevingswet krijgen.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020
De gemeenteraad kan een regionale adviescommissie aanwijzen ter ondersteuning van de gemeentelijke adviescommissie. Deze adviesorganisatie kan uit haar midden de leden voor de adviescommissie voordragen aan het gemeentebestuur. De gemeenteraad stelt de adviescommissie in en benoemt de leden. De wettelijk verplichte advisering over rijksmonumenten en door de gemeenteraad in het omgevingsplan aangewezen andere activiteiten loopt in ieder geval via deze gemeentelijke adviescommissie.
Voor de andere aspecten heeft de gemeente vrijheid tot inwinnen van advies ter voorbereiding van besluiten. De gemeente (raad, college of ambtelijke organisatie) kan een regionale organisatie of een vertegenwoordiger daarvan aanwijzen als adviseur. Daaraan zijn geen benoemingsregels verbonden. In dit geval mag deze adviseur niet de wettelijke verplichte advisering over rijksmonumentenactiviteiten uitvoeren.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020
Ja, de gemeenteraad kan op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht besluiten om het benoemen en ontslaan van leden van de gemeentelijke adviescommissie aan het college van burgemeester en wethouders over te laten. De gemeenteraad kan daarbij besluiten om aan het college een bepaald profiel mee te geven voor de te benoemen leden.
Lees meer
De Omgevingswet schrijft in artikel 17.7, tweede lid, voor dat de gemeenteraad de leden van een gemeentelijk adviesorgaan benoemt en ontslaat. Dat geldt dus ook voor de gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de wet. Er zijn echter gemeenten die er uit praktische overwegingen voor (willen) kiezen om dit benoemen en ontslaan van de leden van de gemeentelijke adviescommissie te beleggen bij het college van burgemeester en wethouders. Dit is mogelijk door de bevoegdheid te delegeren op grond van artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet. Delegatie van de bevoegdheid heeft als nadeel dat de gemeenteraad de bevoegdheid zelf niet meer uit kan oefenen. Zowel de bevoegdheid als de verantwoordelijkheid wordt bij delegatie overgedragen. Omdat het wenselijk kan zijn om als gemeenteraad zelf over bepaalde benoemingen of ontslag te beslissen, adviseert de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gebruik te maken van mandatering. Dit met toepassing van artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet bevat een algemene delegatiegrondslag voor de raad om bevoegdheden over te dragen aan het college. Deze delegatiegrondslag geldt ook voor zogeheten medebewindstaken, zoals de taak om de leden van een gemeentelijke adviescommissie te benoemen. In beginsel staat het de gemeenteraad dus vrij om de bevoegdheid tot het benoemen van individuele leden van de adviescommissie op grond van de Gemeentewet te delegeren aan het college. Dat is anders als de medebewindswet zich expliciet (door de bewoordingen) of impliciet (door het stelsel) verzet tegen delegatie. In de Omgevingswet is geen expliciet verbod tot het overdragen van deze bevoegdheid opgenomen. Wel kan in dit kader nog naar de memorie van toelichting bij de wet worden verwezen. Daarin staat: “Dit artikel regelt de instelling en benoeming van gemeentelijke adviesorganen. In navolging van de bestaande regeling voor de welstandscommissie en de commissie voor de monumentenzorg is die bevoegdheid neergelegd bij de gemeenteraad.” Deze passage in de memorie van toelichting lijkt echter niet voldoende om uit het stelsel van de wet af te leiden dat de aard van de bevoegdheid zich tegen het delegeren ervan aan het college verzet. Het enkele feit dat de bevoegdheid in de Omgevingswet bij de gemeenteraad is belegd, is onvoldoende om een dergelijk delegatieverbod aan te nemen.
De wetsgeschiedenis van de Monumentenwet 1988 bevat geen expliciete passages over dit onderwerp. Ook aan de Woningwet en zijn parlementaire geschiedenis kunnen geen redenen worden ontleend op grond waarvan onder de Omgevingswet delegatie van benoeming van leden van de adviescommissie uitgesloten zou moeten worden geacht. Na een amendement waarin benoeming van de welstandscommissie of stadsbouwmeester aan de gemeenteraad wordt opgedragen, is de Woningwet gewijzigd en is welstandsadvisering niet langer verplicht gesteld. In de overgang naar de Omgevingswet is de welstand nog nadrukkelijker een gemeentelijke verantwoordelijkheid gemaakt, door overheveling van de bepalingen naar het omgevingsplan. De wet kent aan de adviescommissie alleen een verplichtende rol toe voor rijksmonumenten, niet voor welstandstoezicht.
Er zijn ook geen andere aanwijzingen dat de aard van de bevoegdheid zich tegen overdracht zou verzetten. Daarvan zou sprake kunnen zijn bij bevoegdheden waarbij een sterke democratische legitimatie nodig is, waar de constitutionele verhoudingen tussen raad en college in het geding zijn of de verantwoording van het college tegenover de raad met betrekking tot essentiële elementen van de verordenende bevoegdheid. Dat is hier niet aan de orde. In de memorie van toelichting staat overigens dat de onafhankelijkheid van de commissie blijkt uit het feit dat in de commissie geen leden van het college kunnen worden benoemd. Dat maakt nog niet dat overdracht van de bevoegdheid van de benoeming aan het college niet mogelijk zou zijn. Bij de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid is het college uiteraard gebonden aan dezelfde wettelijke voorschriften als de raad.
In plaats van de mogelijkheid tot delegatie op grond van de Gemeentewet geeft artikel 10:3 van de Awb nog de algemene mogelijkheid tot mandaat van bepaalde bevoegdheden. Op grond van deze bepaling zou de gemeenteraad de mogelijkheid tot het benoemen of ontslaan van de leden van de gemeentelijke adviescommissie ook kunnen mandateren aan het college van burgemeester en wethouders. De raad kan het mandaat ook ieder moment weer intrekken. Een algemeen mandaat wordt schriftelijk verleend. De gemeenteraad kan daarbij besluiten om aan het college een bepaald profiel of criteria mee te geven voor de te benoemen leden.
Uiteraard kan de raad de bevoegdheid ook zelf blijven uitoefenen, zonder te kiezen voor delegatie of mandaat.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 6 oktober 2021
Bij instelling van de nieuwe gemeentelijke adviescommissie kunnen leden van de bestaande adviescommissie worden benoemd. Daarbij kan de einddatum van hun huidige zittingstermijn worden overgenomen. Er kan ook een nieuwe einddatum worden vastgelegd.
Lees meer
De Omgevingswet noemt geen maximale zittingstermijn. Voor leden van de welstandscommissie geldt tot het inwerkingtreden van de Omgevingswet een wettelijk bepaalde termijn van drie jaar met een eenmalige mogelijkheid tot verlenging met nog eens drie jaar. De gewenste zittingstermijn is een kwestie van balans tussen continuïteit en onafhankelijkheid. De Handreiking Gemeentelijke Monumentencommissies (september 2009) stelt dat onafhankelijkheid gewaarborgd is als leden niet langer worden aangesteld dan voor tweemaal een termijn van vier jaar. In kleine gemeenten kan gekozen worden voor drie maal drie jaar. Continuïteit is gewaarborgd door niet de gehele commissie ineens te vernieuwen maar door de leden geleidelijk te vervangen.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020
Nee, het advies is niet bindend, wel zwaarwegend. Verwacht kan worden dat de jurisprudentie over de welstandsadvisering ook onder de Omgevingswet gevolgd zal worden. Het college kan het advies gemotiveerd naast zich neer leggen als het van oordeel is dat de omgevingsvergunning toch moet worden verleend. Uit de besluitmotivering moet blijken welke afwegingen zijn gemaakt.
Lees meer
De standaardoverweging luidt: “Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (…) mag het bevoegd gezag, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bevoegd gezag dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het bevoegd gezag in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering.”
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020
Ja, de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit (FRK) biedt daarvoor een procedure aan die veel gemeenten gebruiken.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020
In de gevallen dat burgemeester en wethouders het bevoegd gezag zijn voor de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch rijksmonument, heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) recht van advies en instemming. De gemeentelijke adviescommissie adviseert hierover niet.
Het recht van advies en instemming van de minister houdt verband met het feit dat het verdrag van Valletta verplicht tot bescherming van archeologische monumenten “ter wille van het behoud van tastbaar bewijs voor bestudering door toekomstige generaties”. Dit wordt in Nederland op nationaal niveau ingevuld door de aanwijzing van archeologische monumenten als rijksmonument. Voor het borgen van dit in situ-behoud en de belangenafweging bij een vergunningaanvraag zijn specialistische kennis, ervaring en een landelijk overzicht van het rijksmonumentenbestand vereist. Deze is aanwezig bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, die onder de minister van OCW ressorteert.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020
Ja, het college van burgemeester en wethouders kan de gemeentelijke adviescommissie vragen het college hierover te adviseren, en dit advies betrekken in zijn advies aan de Minister over de aanwijzing. Overigens is het Rijk niet van plan om veel extra rijksmonumenten aan te wijzen.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020
De Omgevingswet schrijft voor dat binnen de adviescommissie enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg en dat deze leden in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een gebouwd of aangelegd rijksmonument. De commissie beschikt ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratie, landschap en stedenbouw.
Lees meer
De samenstelling van de adviescommissie dient zodanig te zijn dat een onafhankelijk en deskundig oordeel kan worden gevormd. Het is de verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur om ervoor te zorgen dat de vereiste deskundigheid in de commissie voorhanden is. Die deskundigheid omvat ten minste deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratie, landschap en stedenbouw.
Daarbij blijft het onder de Omgevingswet mogelijk om gebruik te maken van een regionale monumentencommissie, van een gecombineerde welstands- en monumentencommissie of van een bredere commissie ruimtelijke kwaliteit of omgevingskwaliteit. Ook voor deze commissies geldt dat de deskundigheid op het gebied van de monumentenzorg bij enkele leden gewaarborgd moet zijn en dat deze leden in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument.
Waar het gaat om het profiel en het vereiste niveau qua opleiding, kennis en ervaring van de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg, kan worden teruggegrepen op wat eerder geformuleerd is in de Handreiking Gemeentelijke Monumentencommissies (september 2009): "Het is van belang het profiel waaraan leden van de commissie moeten voldoen, duidelijk te benoemen. Daar hoort ook het gewenste niveau van de deskundigen bij. In aanmerking komen architectuur- en bouwhistorici, architecten, archeologen, stedenbouwkundigen, planologen, historisch geografen of landschapsarchitecten op HBO- of WO-niveau. Architecten, stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten zijn bij voorkeur ingeschreven in het Register. De gemeente kan als eis stellen dat aspirant-leden hun verdiensten op hun vakgebied hebben bewezen. In één persoon kunnen meerdere disciplines verenigd zijn.”
Om misverstanden over deze laatste zin te voorkomen: ook in het theoretische geval dat in één persoon alle vereiste disciplines verenigd zouden kunnen zijn, geldt dat binnen de commissie enkele leden deskundig moeten zijn op het gebied van de monumentenzorg. Dit staat in artikel 17.9 lid 1 van de Omgevingswet. Een commissie waarbinnen maar één lid deskundig is op het gebied van de monumentenzorg, voldoet dus niet aan de wet. Meerdere leden moeten samen alle voor de advisering noodzakelijke disciplines vertegenwoordigen, en bovendien ook daadwerkelijk worden betrokken bij de advisering over rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot een gebouwd of aangelegd monument.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 28 maart 2024