Veelgestelde vragen - gemeentelijke monumenten
Onder de Omgevingswet vindt het aanwijzen van gemeentelijk monument plaats op basis van art. 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet: “Het omgevingsplan bevat voor het gehele grondgebied van de gemeente een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en andere regels die met het oog daarop nodig zijn.”
Lees meer
Deze nieuwe wijze van ‘aanwijzen’ van gemeentelijke monumenten staat niet als zodanig specifiek benoemd in de wet. Maar de Memorie van Toelichting legt dit op diverse plaatsen uit. Zo staat in de artikelsgewijze toelichting bij art. 4.2, eerste lid, waar het gaat om de toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan: “Naast de toekenning van functies aan locaties vanuit een planologische perspectief, kan de toedeling van functies ook vanuit andere motieven binnen de zorg van de fysieke leefomgeving wenselijk zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan het toedelen van de functie van gemeentelijk monument aan cultuurhistorisch waardevolle gebouwen op locaties en daaraan de regel te verbinden dat deze monumenten niet gesloopt, verplaatst of gewijzigd mogen worden.”
Verder is de gemeente bij het vaststellen van het omgevingsplan gebonden aan de instructieregels om rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed en van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed, zoals vastgelegd in artikel 5.130 en 5.131 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het tweede lid van artikel 5.130 Bkl vraagt om in het omgevingsplan passende bescherming te treffen voor daarvoor in aanmerking komend cultureel erfgoed. Daartoe behoort onder andere de mogelijkheid van het beschermen van monumenten (en archeologische monumenten) door deze in het omgevingsplan de functie-aanduiding ‘gemeentelijk monument’ te geven.
De begripsbepalingen ‘gemeentelijk monument’ en ‘voorbeschermd gemeentelijk monument’ staan (na wijziging door het Invoeringsbesluit Omgevingswet) in de bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Hoofdstuk 8 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet zorgt voor overgangsrecht op dit vlak, zodat ook de gemeentelijke monumenten ‘oude stijl’ terminologisch niet tussen wal en schip vallen zolang ze nog niet zijn overgezet naar het omgevingsplan.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020
Het aanwijzen van gemeentelijke monumenten gebeurt in het omgevingsplan. De aanwijzing vindt plaats door in het omgevingsplan aan de locatie van het desbetreffende monument of archeologisch monument de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Vervolgens worden aan die locatie regels verbonden ter bescherming van het gemeentelijk monument. Hiervoor kunnen gemeenten het regime voor rijksmonumenten met een vergunningplicht en algemene regels kopiëren, of desgewenst een regime met meer verscheidenheid vaststellen. Voor gebouwde en aangelegde gemeentelijke monumenten moeten in het omgevingsplan ook regels gesteld worden aan de omgeving om aantasting van deze monumenten te voorkomen. Gemeenten kunnen dit uiteraard ook doen voor de omgeving van zichtbare archeologische monumenten.
Lees meer
De gemeenteraad is bevoegd tot vaststellen van het omgevingsplan (artikel 2.4 Omgevingswet). De gemeenteraad is dus ook bevoegd voor het aanwijzen van gemeentelijke monumenten in het omgevingsplan. Delegatie aan B&W is mogelijk op basis van artikel 2.8 van de Omgevingswet.
In de bruidsschat is een overgangsbepaling opgenomen voor de huidige gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten. Tot het moment dat het tijdelijke omgevingsplan wordt omgezet in een omgevingsplan (uiterlijk 2029 maar dat kan ook eerder) kunnen nieuwe gemeentelijke monumenten nog worden aangewezen op grond van de gemeentelijke erfgoedverordening. De wijziging van artikel 3.16 Erfgoedwet door de Invoeringswet Omgevingswet wordt daartoe uitgesteld, zodat de verordening ook in deze overgangsfase nog van kracht blijft. Gemeenten kunnen er echter ook meteen voor kiezen om nieuwe gemeentelijke monumenten te beschermen in het omgevingsplan.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020
Ja, maar de gemeentelijke erfgoedverordening mag na overzetting naar het definitieve omgevingsplan geen regels meer bevatten over de fysieke leefomgeving. Dit volgt uit artikel 2.8, onderdeel B, van de Invoeringswet Omgevingswet in samenhang met het Invoerings-KB. Op de datum waarop het definitieve omgevingsplan er moet zijn (2029) komt artikel 3.16, derde lid, Erfgoedwet te luiden: "De [erfgoed]verordening bevat geen regels over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet". De gemeentelijke erfgoedverordening kan dan nog wel betrekking hebben op de bescherming van roerend of mobiel erfgoed (cultuurgoederen of verzamelingen). Of regels bevatten voor onroerend cultureel erfgoed voor zover het geen regels betreft die de fysieke leefomgeving (direct) raken, zoals subsidiebepalingen voor gemeentelijke monumenten.
Lees meer
Bij de totstandkoming van de Erfgoedwet heeft de Tweede Kamer via een amendement artikel 3.16 in de Erfgoedwet opgenomen, dat gemeenten expliciet de mogelijkheid geeft een erfgoedverordening op te stellen. In feite regelt dit amendement wat gemeenten op grond van de Gemeentewet al langer konden doen, en ook in groten getale deden. Dit artikel moest echter wel worden aangepast aan de Omgevingswet, omdat de erfgoedverordeningen wat betreft de regels over de fysieke leefomgeving zouden opgaan in het omgevingsplan. De Invoeringswet Omgevingswet voorziet in art. 2.8, aanhef en onderdeel B, daarom in de invoeging van een nieuw derde lid in artikel 3.16 Erfgoedwet, dat bepaalt dat de erfgoedverordening geen regels bevat over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 Omgevingswet. (Het derde lid is daarbij vernummerd tot vierde lid.)
Dit betekent dat gemeenten onder de Omgevingswet nog wel een erfgoedverordening kunnen hebben, maar dat deze geen regels meer mag bevatten over de fysieke leefomgeving. De erfgoedverordening kan bijvoorbeeld niet de aanwijzing van gemeentelijke monumenten betreffen, of bepalingen over archeologie die direct raken aan de fysieke leefomgeving. De verordening kan wel – indirect – roerend of immaterieel erfgoed betreffen, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan. Of bijvoorbeeld, bepaalde financiële bepalingen m.b.t. de gemeentelijke erfgoedzorg, of bepalingen over een gemeentelijk archeologisch depot.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020
Nee, de regels in de erfgoedverordening komen niet automatisch in het omgevingsplan terecht. Het overhevelen (en aanpassen) van die regels naar het omgevingsplan moet het bevoegd gezag, voor zover gewenst zelf doen.
Regels in de archeologieverordeningen die hun grondslag vonden in artikel 38, eerste lid, Monumentenwet 1988 worden wel automatisch naar het tijdelijke omgevingsplan verplaatst bij inwerkingtreding van de wet. Dit is geregeld in art. 4.6, eerste lid, onder d, Invoeringswet Omgevingswet. De gedachte achter artikel 38 Monumentenwet 1988 was dat zaken die uit systematisch oogpunt niet bij bestemmingsplan konden worden geregeld, bij verordening geregeld konden worden. Deze regels passen in de nieuwe systematiek van de Omgevingswet juist wel in het omgevingsplan.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020
Als onder de huidige wetgeving een gemeentelijk monument wordt aangewezen, dan wordt dat als gemeentelijke beperking ingeschreven in de Landelijke Voorziening van de Wkpb. Het Kadaster beheert deze landelijke voorziening en zorgt voor de informatieverstrekking. Als de Omgevingswet in werking is getreden, zullen gemeentelijke monumenten die worden aangewezen kenbaar worden gemaakt in het omgevingsplan. Dat zal niet meteen zijn; er is een overgangsperiode tot 2031. Op dit moment is nog niet bekend hoe het overgangsrecht in relatie tot de Wkbp eruit ziet, maar het uitgangspunt blijft dat de kenbaarheid van de publiekrechtelijke beperking van gemeentelijke monumenten geborgd blijft.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 3 januari 2024
Jazeker. De gemeente kan zelf in het omgevingsplan het gewenste beschermingsregime voor gemeentelijke monumenten bepalen. Dat kan ook met meer verscheidenheid dan bij rijksmonumenten. In de Handreiking begrippenkader cultureel erfgoed onder de Omgevingswet is dit verder uitgewerkt.
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020
Uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) blijkt dat dit het geval is wanneer op grond van artikel 4.14 Omgevingswet in het omgevingsplan een voorbeschermingsregel is opgenomen vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument (aan de desbetreffende locatie) in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven (zie de begripsbepaling voorbeschermd gemeentelijk monument in bijlage I bij artikel 1.1 Bbl).
Deze vraag is voor het laatst bijgewerkt op: 14 oktober 2020