Herkomstverhalen: 'Papoees masker'

Weblog

Toen de Rotterdamse schilder Dolf Henkes (1903-1989) plotseling overleed, liet hij zijn ateliercollectie na aan de Nederlandse staat. Tot dit legaat behoorden 3500 schilderijen en werken op papier, maar ook enkele etnografische objecten, zoals een houten masker dat in Henkes’ atelier aan de muur hing. Voor de RCE boog Karel Weener zich over dit object. Valt de herkomst van dit masker te achterhalen?

Bij wijze van proef liet de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) de herkomst van zes objecten uit de collectie onderzoeken die afkomstig zijn uit een koloniale context. Elk object heeft een eigen geschiedenis en vraagt om een unieke benadering. Daarom werden verschillende specialisten(duo’s) ingeschakeld. Deze blogreeks volgt hun aanpak en bevindingen.

Voor dit masker neemt Karel Weener het (kunst)historisch onderzoek op zich. Hij is zelfstandig onderzoeker op het gebied van etnografische collecties van missionarissen en zendelingen en gespecialiseerd in Indonesië en Oceanië. Zijn expertise en grote netwerk komen bij dit onderzoek goed van pas.

Langwerpig houten masker gedecoreerd met schelpen, casuarisveren, mensenhaar, sagobladvezels, schelpen, en varkensslagtand.
Beeld: ©RCE
Langwerpig masker met schelpenrand-decoratie, vóór 1960, inv.nr. AB15394. Hout, casuarisveren, mensenhaar, sagobladvezels, schelpen, varkensslagtand, 85,5 x 32 x 8 cm, Rijkscollectie RCE. Herkomstgeschiedenis: Beneden-Sepik, Papoea-Nieuw-Guinea; […onbekend…]; collectie Dolf Henkes; nalatenschap aan de staat, 1989.

Zeldzaam of voor de westerse markt

In het registratiesysteem van de Rijkscollectie RCE staat deze ‘figuurplastiek’ beschreven als een ‘langwerpig masker met schelpen­rand-decoratie’. Het masker zou komen uit Papoea-Nieuw-Guinea en zijn vervaardigd door het volk van de Beneden-Sepik. Omdat Sepik de langste rivier is (1126 km), gaat het om een enorm cultuurgebied. Het houtsnijwerk dat hiervandaan komt, is op te delen in twee groepen: stukken van rond 1900 die zeldzaam en kostbaar zijn, en een grote groep objecten die later speciaal voor de westerse markt is gemaakt. Tot welke categorie behoort het masker van Dolf Henkes?

Weener raadpleegt allereerst twee andere experts: galeriehouder Michel Thieme uit Amsterdam en conservator Oceanië Wonu Veys van het Wereldmuseum. Zij zijn het erover eens dat het inderdaad uit het gebied van de lage Sepik komt en dat het geen zeldzaam stuk is. Is het daarmee dan een souvenir zonder waarde? Of valt er meer over te zeggen?

Situering in plaats en tijd

Om te beginnen: wanneer en waar precies is het masker gemaakt? Weener zoekt contact met de absolute specialist in de regio, Crispin Howarth, conservator Oceanië bij de National Gallery in Canberra, Australië. Hij weet het object te situeren in plaats en tijd. Volgens hem stamt dit masker uit het dorp Maramba, of de omgeving daarvan. Maramba is een dorpje ten zuiden van de Sepikrivier. Het masker lijkt puur voor de handel te zijn gemaakt – het heeft namelijk niet de finesse van maskers die bestemd zijn voor gebruik in de gemeenschap. Hij denkt dat Henkes’ masker dateert van na 1950 of nog waarschijnlijker uit de jaren zestig.

Meer maskers in de Collectie Nederland

Met deze handvatten vindt Weener in Nederlandse musea twee soortgelijke langwerpige maskers: één in de collectie van het Museon in Den Haag en één in die van het Wereldmuseum in Leiden. Ze hebben een vergelijkbare langwerpige vorm en zijn versierd met schelpen en twee varkenstanden. Het Museon kocht het masker in 1963, het Wereldmuseum in 1967.

Affiche van een veiling van houtsnijwerk uit Papua Nieuw-Guinea
Beeld: ©Particulier archief
Veiling van circa 200 stuks houtsnijwerk uit Papua Nieuw-Guinea, veilingcatalogus ’t Gasthoês, Horst, 18 september 1983, titelpagina.

Hoe zijn dit soort maskers in Nederland terechtgekomen? Een belangrijke ‘speler’ was het Gezelschap van het Goddelijk Woord (Societas Verbi Divini, SVD). De SVD verrichtte vanaf 1896 missiewerk in Papoea-Nieuw-Guinea. Weener gaat daarom op bezoek bij een van de missionarissen, broeder Wiel Swinkels. Hij was van 1967 tot 2017 voor deze congregatie werkzaam in het gebied van de Sepik.

Binnen de SVD speelt etnologie een grote rol, vanuit de gedachte dat een missionaris alleen succesvol kan zijn als hij kennis heeft van de plaatselijke cultuur. De SVD legde wereldwijd collecties etnografica aan voor eigen gebruik, bijvoorbeeld in seminaries. Een belangrijke nevenactiviteit was het faciliteren van de handel in houtsnijwerk. Ook Swinkels handelde hierin omdat hij geld nodig had voor bouwprojecten. Tijdens zijn vele tochten langs de Sepik en zijn zijrivieren kocht en verzamelde hij voor­werpen die hij naar Nederland liet verschepen voor de verkoop.

In de jaren vijftig en zestig doken maskers, speren en sieraden uit het Sepik-gebied op in heel Nederland.

De vele voorwerpen – maskers, speren en sieraden – die zo in Nederland terechtkwamen, vonden hun weg naar volkenkundige musea en particuliere verzamelaars, maar ook naar antiekzaakjes, veilingen en markten. Het is heel waarschijnlijk dat ook Dolf Henkes daar zijn slag heeft geslagen. Helaas is er geen aankoopbon aangetroffen in zijn papieren.

Het archief van Dolf Henkes

Zou er iets over het masker in het archief van Dolf Henkes te vinden zijn? Henkes’ archief is ondergebracht in het Verhalenhuis Belvédère in Rotterdam. Daar zijn brieven, inventarislijsten, de financiële administratie en ook enkele foto’s en dia’s bewaard. Samen met RCE-conservator Simone Vermaat en mede-pilotonderzoeker Sonja Wijs neemt Weener alles door. Tot hun genoegen vinden zij twee ongedateerde foto’s waarop het Sepik-masker te zien is. Het hangt aan de muur in Henkes’ atelier aan het Haringvliet.

Wand met daarop verschillende objecten, zoals schilderijen en maskers.
Beeld: ©RCE, Archief Dolf Henkes, Verhalenhuis Belvédère, Rotterdam. / Fotograaf onbekend
Het Sepik-masker hangt aan de muur in het atelier van Dolf Henkes, Rotterdam. Foto, vóór 1960.

Naast het masker is een deel van De oude Ierse stoker zichtbaar, een schilderij van Henkes uit 1936. Aan de andere kant hangt een landschap met een molen, en daarnaast een etnografisch object. Dat laatste legde hij ergens tussen 1950 en 1970 vast op een gouache. Op een van de foto’s staat verder een schilderij dat Henkes maakte in 1960. Het masker was dus voor die datum al in Henkes’ bezit.

Op een inventarislijst ontdekt Simone Vermaat een ander schilderij (nummer 210) dat Henkes moet hebben gemaakt: ‘Papoees masker, 45 x 20, olieverf op doek, 1952’. Dit is een onverwacht mooie vondst! Maar helaas heeft zowel Vermaat als Stijn Kemper, de assistent-curator van de Ver­halenhuis-collectie, dit schilderij nooit gezien. Het zou geweldig zijn als het nog boven water zou komen, zodat duidelijk wordt of inderdaad het masker dat Weener onderzoekt is geportretteerd. ‘Al weten we dat niet zeker,’ concludeert Weener, ‘we mogen gerust aannemen dat het Sepik-masker al in 1952 in Henkes’ bezit was.’ Dat is dus iets vroeger dan de datering van Howarth.

Inventarislijst van schilderijen met daarop nummer, titel, techniek, materiaal en jaar van vervaardiging.
Beeld: ©RCE, Archief Dolf Henkes, Verhalenhuis Belvédère, Rotterdam
Inventarislijst van schilderijen in het atelier van Dolf Henkes. Hierop staan titels van schilderijen (genummerd) met afmetingen, gebruikte techniek en de drager van het werk, plus het jaartal van vervaardiging. Achter nummer 210 staat: ‘Papoees masker, 45 x 20, olieverf op doek, '52’.

Culturele relevantie

Broeder Swinkels’ verhaal is eenduidig: Papoea’s hadden geld nodig en toeristen wilden houtsnijwerk. Vanaf de jaren dertig, en vooral in de jaren vijftig en zestig, kwam er een bloeiende kunstproductie op gang. De lokale bevolking verkocht deze maskers en andere voorwerpen aan westerse toeristen en handelaren. De objecten herinnerden aan de wereld waarin hun ouders nog hadden geleefd, maar zijn losgezongen van de oorspronkelijke context.  

Howarth oordeelt dat het masker van Henkes is gemaakt voor de handel en daarom ‘cultureel niet relevant’ is. Maar Weener zet hier na zijn onderzoek voor de RCE wel wat kanttekeningen bij. Hij kent het masker wel degelijk culturele relevantie toe:

‘Het maken van houtsnijwerk voor de markt [was] een rechtstreeks gevolg van de westerse koloniale interventie van de oorspronkelijke culturen in het Sepik-gebied. Om dan op te merken dat deze producten van geen enkele culturele betekenis zijn, lijkt mij te kort door de bocht. Het zijn objecten die symbool staan voor een zich snel herpakkende cultuur. Een cultuur die haar tradities verliest, maar deze tegelijkertijd inzet om te overleven.’

Conclusie

Het onderzoek van Karel Weener heeft mooie resultaten opgeleverd. Duidelijk is waar het masker vandaan komt: uit het Papoea-dorp Maramba of omgeving, ten zuiden van de rivier de Sepik. Het is vermoedelijk via missionarissen naar Nederland gekomen. Het is voor de toeristische markt vervaardigd en daarom geen object van grote waarde voor het herkomstland. In de jaren vijftig en zestig doken maskers, speren en sieraden uit het Sepik-gebied op in heel Nederland. Ook Dolf Henkes kocht zijn masker vermoedelijk via een veiling, markt of antiekzaak. In het Museon en het Wereldmuseum in Leiden zijn vergelijkbare maskers te vinden.

Waarom koos Henkes voor dit masker, dat aan de wand hing in zijn atelier? Op foto’s hangt het naast een schilderij uit 1960. Toen had hij het dus al in bezit. Het is aannemelijk dat hij het masker in 1952 afbeeldde op het schilderij ‘Papoees masker’. Dit schilderij wordt vermeld op een inventarislijst, maar jammer genoeg is de verblijfplaats ervan onbekend.

Neem voor vragen over dit onderzoek contact op met Hanna Pennock, senior adviseur koloniale collecties.