Bataljonarts in Seedorf
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) heeft in mei en juni 2023 de campagne gevoerd 'Wat deed jij tijdens de Koude Oorlog?' om Koude Oorlog verhalen van burgers en militairen op te halen en te publiceren op een speciale website. Bijna 350 verhalen werden er gedeeld.
Veel verhalen kwamen binnen van militairen die in Seedorf (Duitsland) gelegerd lagen. Ze bewaakte de oostgrens van het 'vrije westen'. Het verhaal van de bataljonarts Wim Wermink geeft een mooi beeld van het reilen en zeilen van dit stukje Nederlands erfgoed in (West) Duitsland.
42e pantserinfanterie bataljon
Het bataljon werd opgericht in 1957 en vanaf 1963 gelegerd in het Duitse Seedorf als een parate eenheid wat betekende dat het compleet op oorlogssterkte was. De meeste in Nederland gelegerde militaire eenheden kenden onderdelen die pas aangevuld zouden worden bij een eventuele mobilisatie. Omdat het 42e bataljon in de voorste gelederen van de te verwachte strijd in Duitsland zou worden ingezet, was er bij een crisis geen tijd zijn om aanvullende troepen vanuit Nederland aan het bataljon toe te voegen. De totale sterkte bestond uit meer dan 1000 militairen, hiertoe behoorde ook een fanfarekorps, het Tamboer- en Fanfarekorps der Limburgse Jagers.
Het bataljon was onder andere bemand met tientallen pantservoertuigen (YPR), met daarop lichte kanonnen en antitankwapens. Eén van de meest stoere onderdelen van het bataljon was een verkenningspeloton Zij reden met open voertuigen, meestal landrovers, in de voorste linies van het strijdtoneel om vijandelijke troepen waar te nemen. De reputatie van het bataljon was uitstekend, bij oefeningen speelde zij een prominente rol en bij schietwedstrijden behaalden zij steevast het podium. Daarnaast bestond er een innige band met het Korps Commandotroepen, een fors aantal officieren had de zogenaamde groene baret.
In zes uur van Zandvoort naar Seedorf
Kortom ik was bij een elite-eenheid terecht gekomen. Mijn militaire vorming was karig maar ik leerde in sneltreinvaart bij waardoor begrippen als ‘uitgestegen gevecht’, ‘verzamelgebied’, ‘Karl Gustav’ en ‘vraag rook aan’ dagelijkse kost werden. In 1983 neemt het bataljon deel aan de grote NATO-oefening Atlantic Lion, een van de grootste naoorlogse militaire oefeningen waarbij onder andere grote aantallen Amerikaanse militairen met hun materieel werden overgevlogen naar Duitsland. ‘Mijn’ geneeskundig peloton heeft zich tijdens die oefening niet onberoerd gelaten en speelde waarschijnlijk een beslissende rol in het succesvolle optreden van het 42e bataljon. Door een kleine navigatiefout vormden wij ongewild het speerpunt van het bataljon. Een verdienste die tot op de dag van vandaag niet onderkend is geworden.
Van nature had ik een goede gezondheid en was ik sportief. Ik deed veel aan voetbal en zaalvoetbal en ook nu speelde ik mee in het zaalvoetbalteam van de eenheid. In een groot zaalvoetbaltoernooi voor de in Duitsland gelegen de Nederlandse landmachteenheden werden wij eerste. Als aanvoerder van het team mocht ik de beker in ontvangst nemen en de lof van de bataljonscommandant. Naast dit wapenfeit werd mijn goede naam mede gevestigd door de aankoop van een belastingvrije Porsche 924. Voor een bedrag van ƒ 24.000 was ik de trotse eigenaar van een splinternieuwe donkerblauwe Porsche. In feite ging het hier om een Audi-sportwagen, die na de ontwikkeling door Porsche was overgenomen. Hoe het ook zij ik was er zeer trots op een kon in zes uur van Zandvoort naar Seedorf rijden en weer terug. Op weg naar Duitsland ging dit via het grensplaatsje Glanerbrug, vanuit Duitsland naar Nederland reed ik meestal via een grensovergang bij Klazienaveen of Ter Apel. Dit laatste vanwege het gegeven dat er nauwelijks douanecontrole bij deze overgangen bestond zodat de in Duitsland gekochte belastingvrije goederen zonder al te veel nieuwsgierigheid en aanvullende betalingen het thuisland konden bereiken.
Mutti Muller
Op de legerplaats Seedorf waren in totaal zo’n tien artsen en een apotheker aanwezig die veel met elkaar optrokken. Bijna alle artsen waren verbonden aan hun eigen bataljon, maar hadden tegelijkertijd een verantwoordelijkheid af te leggen over hun medisch handelen aan een zogenaamde brigadearts. Deze brigadearts was een wat oudere luitenant-kolonel van vriendelijke snit maar wel met een eigen idee over wat nu de stand van de wetenschap wordt genoemd. Legendarisch is de aanwezigheid geweest van een slang in de spreekkamer van deze arts.
Binnen de artsengroep was ik de enige militair arts met een beroepsstatus, de overige artsen waren dienstplichtig. In de omgang met elkaar speelde dit nauwelijks. We werkten als gelijkgestemde collega’s en er was zonder uitzondering sprake van goede verhoudingen. Buiten de diensturen gingen we met elkaar op stap in verkenden de omgeving. Echt uitgaan was er niet bij, hoewel een aantal discotheken in de omgeving met genoegen de goed betalende Nederlandse militairen ontving. Etablissementen met legendarische namen zoals Ta Tuv en Mutti Muller. Voor de wat diepgaander culturele zoektochten waren we aangewezen op Hamburg, een stad die veel te bieden heeft.
Spreekuur
Naast onze werkzaamheden voor het bataljon moesten wij in de weekenden en nachten waarnemen voor een Nederlandse huisarts die de familieleden van de beroepsmilitairen behandelde. De meeste beroepsmilitairen woonden in de omgeving van Seedorf en hadden hun gezinnen meegenomen. De geneeskundige zorg voor deze familieleden kwam voor rekening van de landmacht, en de eerdergenoemde huisarts was het eerste aanspreekpunt.
Mijn werkzaamheden voor het bataljon waren tweeledig, iedere dag was er een spreekuur voor de zieke, aangedane of onwillende militair, daarnaast was ik commandant van het geneeskundig peloton. Dit laatste was vooral tijdens oefeningen actueel. Ik werd geacht mee te denken over de zo verstandig mogelijke inzet van het geneeskundig peloton bij gevechtshandelingen. Tijdens de oefeningen behandelde het peloton oefengewonden die werden ingezet om de geneeskundige keten te toetsen. De pelotonssergeant en een dienstplichtig vaandrig hielden zich bezig met de geneeskundige afvoerketen en ik met de behandeling van de gewonden. Bij een echt conflict zou de behandelcapaciteit absoluut onvoldoende zijn geweest, een constatering die op zich al noodzaak was voor een detente tussen de grootmachten.
Wanneer er geen oefeningen waren concentreerde het leven zich op de legerplaats. De militairen die naar de dokter wilden moesten zich voor zeven uur ’s morgens aanmelden voor het spreekuur dat klokslag zeven uur begon. Gemiddeld bezochte zo’n 10 tot 15 militairen dit spreekuur. Naast de behoefte aan wezenlijke geneeskundige zorg kon het artsenbezoek ook leiden tot een vrijstelling van niet populaire militaire activiteiten. ‘Malingering’ of simuleren van klachten was een veelvoorkomend verschijnsel op de militaire spreekuren. Het fingeren van aandoeningen was een vaardigheid die bij de nodige dienstplichtige militairen van nature sterk ontwikkeld was. Omdat ik zelf op meerdere momenten met militaire activiteiten mee deed, kreeg ik een goed beeld van wat er van de militairen werd verwacht en van hun vaardigheden. Als je zelf meedoet zie je veel, wat mij hielp in de beoordeling van de werkelijke medische problematiek.
Smefje
De grootte van het spreekuur werd medebepaald door de naam die je als bataljonsarts had. Stond je bekend als ‘malingering-gevoelig’, dat mocht je je verheugen in een vol spreekuur. Hoewel ik er ook wel eens naast gezeten zal hebben, was mijn spreekuur gelukkig niet al te druk. Bij een terechte kwetsuur of ziekte schreef je een soort bon uit waarop werd aangegeven hoeveel dagen je niet mee hoefde te doen met ‘sport, marcheren en velddiensten’ (SMEV). In de militaire volksmond het smefje genoemd. De meeste medische problemen die ik tegen kwam bestonden uit min of meer triviale huisartsgeneeskundige aandoeningen zoals voetschimmels, griepjes en verstopte oren. Bij ernstige acute zaken konden we verwijzen naar het ziekenhuis in het nabijgelegen Zeven, in andere gevallen die specialistische zorg nodig hadden verwezen we naar het militair hospitaal in Utrecht. De gang naar het militair hospitaal werd door de meeste dienstplichtige militairen ook wel gezien als een welkome afwisseling van het kazernebestaan.
Op het kazerneterrein bestond een tweede echelon geneeskundige voorziening in de vorm van een kazerne-zieke-verblijf (KZV), eigenlijk een kleine hospitaalvoorziening met een beddencapaciteit en twee kleine poliklinische operatiekamers. Daar konden zieke patiënten langere tijd opgenomen worden onder toeziend oog van één van de artsen en verzorgend personeel. We hadden daar de beschikking over een ziekenwagen van het type Citroën HY, die voor zieke vervoer in al dan niet acute situaties kon worden gebruikt. Helaas ging het ding niet harder dan 80 km/h wat bij gebruik van de sirene tot potsierlijke situaties leidde,
dienstplichtig militair met heimwee
Het doen van spreekuur vond ik erg leuk. Mijn militaire opleiding duurde twee maanden, mijn opleiding voor arts zes jaar, ik voelde mij meer arts dan militair. Geleidelijk aan ontstond bij mij toenemende ervaring met militaire kwetsuren en mentale problematiek van de militairen. Ik was zeer onder de indruk van de dienstplichtig militair met heimwee. Deze jongens trokken zich terug en raakten geïsoleerd in hun groep waardoor zij toenemend in een vicieuze neerwaartse spiraal terecht kwamen. Door interventie van hun maten of de onderofficieren van hun groep keerde het tij nog wel eens maar soms was het onbegonnen werk en was terugkeer naar Nederland de enige optie. Ik dacht niet dat heimwee op dit moment in de DSM voorkomt, wel zag ik dat separatieangst zijn weg naar de DSM V heeft gevonden. Dit staat nu geboekt onder een angststoornis. Ik betrapte mezelf in de zoektocht in de DSM naar heimwee op een neiging tot medicalisering van wat naar alle waarschijnlijkheid een sociaal-maatschappelijk gewoon fenomeen is. Iedere grotere legerplaats had een zogenaamde districtspsychiater, doorgaans een dienstplichtig militair arts die om onduidelijke reden voor deze functie geselecteerd was. Mogelijk speelde het vermoeden op een enigszins filosofische inslag van deze arts bij die selectie een rol. Deze districtspsychiater moest een oordeel geven over de mentale status van een militair die tekenen van een zekere mentale ontregeling liet zien. Bijna altijd ging dit over heimwee. De bataljonsarts kon een vermoeden hebben op het bestaan van heimwee, de districtspsychiater had het mandaat om de diagnose te stellen. Dit betekende in de praktijk dat de betrokken militair werd gerepatrieerd naar Nederland, en in de buurt van zijn woonplaats een nieuwe militaire bestemming kreeg.
Wiedergutmachung
Mijn spreekkamer grensde aan de appèlplaats, de oefenlocatie van het van fanfarekorps. Dit fanfarekorps kende een bezetting van meer dan vijftig muzikanten, de meesten met roots in de Limburgse harmonieën. Als zij oefenden galmden de marsmuziek door de omgeving en vooral in mijn spreekkamer waardoor het gebruik van een stethoscoop nutteloos werd. Tegelijkertijd genoot ik van de muziek en kende een zekere sympathie voor de muzikanten. Deze dienstplichtige militairen zag ik zelden op mijn spreekuur, eigenlijk waren zij dagelijks met hun hobby bezig. Ze traden met regelmaat op bij militaire evenementen in Seedorf of op andere plaatsen in Nederland en West-Duitsland. In kleinere samenstelling organiseerden zij prachtige kamerconcerten. Daarnaast werden zij ingezet bij de ‘wiedergutmachung’. Het kwam met enige regelmaat voor dat een aantal militairen na een discotheekbezoek in één van de omliggende dorpen de doorgaans goede relatie met de lokale Duitse bevolking op het spel had gezet. Het fanfarekorps herstelde met passende muziek succesvol de verhoudingen. De muzikanten hadden naast hun muzikale inbreng nog een andere taak. Zij konden bij oefeningen ingezet worden als ‘TLV-helper’. Als TLV-helper werd je geacht de schutter van een draagbaar antitankwapen te ondersteunen bij het laden, richten en afvuren. Een weinig populaire neventaak die in aanloop naar een oefening tot een toename van het spreekuurbezoek leidde.
Er is een aantal zaken dat ik niet ongenoemd kan laten omdat deze een grote indruk op mij gemaakt hebben. Om te beginnen het overlijden van een aantal militairen die bij een ernstig ongeluk betrokken waren. Het betrof jonge mensen die aan het begin van hun leven staan en nog decennia voor zich hadden. Een afgrijselijk gegeven en een verschrikkelijke boodschap voor de nabestaanden. Uiteraard heb ik in de rest van mijn artsencarrière vaker dergelijke drama’s meegemaakt, ik ben er nooit aan gewend geraakt. Het verlies van een kind kan naar mijn mening door ouders nooit geaccepteerd worden, op zijn best kan je er mee leren leven ten koste van je mentale weerstand.
Meningitis
Een ander indrukwekkende casus betrof een geval van meningitis. De betrokken militair had aanvankelijk een griepachtig beeld met hoofdpijn. Hij werd opgenomen in het KZV en zijn beeld verbeterde niet, na een aantal dagen bleek hij toenemend doof te zijn en vermoeden we een meningitis. Hij werd met spoed naar het ziekenhuis vervoerd waar hij met behandeling goed opknapte. Zijn gehoor is nooit meer teruggekomen. Vanuit het ziekenhuis in Rothenburg werd hij later met een helikopter naar Nederland vervoerd. Dit gebeurde met een Alouette III helikopter van de luchtmacht, waarbij de brancard dwars achterin de heli werd geplaatst. Eigenlijk paste die brancard daar niet helemaal in, waardoor de handvaten aan beide zijden een klein stukje buiten het bodywork van de heli uitstaken. Via kleine met canvas omhulde gaten in de romp lukte het allemaal net. Een stukje Nederlands aanpassingsvernuft.
De gevolgen voor het bataljon waren ingrijpend, grote delen van de eenheid moesten preventief met antibiotica worden gegeven. Het was een redelijke heisa om voor een zo grote groep op korte termijn die hoeveelheden antibiotica te regelen. Eén van de gebruikte middelen betrof rifampicine met als bijwerking verkleuring van de urine, in dit geval oranje.
Het officierscorps van het bataljon bestond voornamelijk uit infanteristen en enkele officieren van de logistieke en technische dienst. Daarnaast een aantal exoten zoals ondergetekende, de geestelijk verzorgers en de dirigent van het fanfarekorps. Mijn studentenleven kende in zekere zin een sober karakter, ik ben nooit lid geweest van een studentencorps. Ik was de eerste in de familie die aan een universiteit ging studeren en kende het studentenwereldje eigenlijk niet, laat staan het lidmaatschap van een studentencorps.
Esprit de corps
Rond het bataljon bestond een uitgesproken esprit de corps wat vooral naar voren kwam tijdens feestavonden en andere momenten van samenkomst zoals het jaarlijkse bataljonsdiner. Zonder uitzondering werd op die bijeenkomsten het regimentslied uit volle borst meegezongen. Bij dit ritueel paste het zwaaien met een onberispelijk witte zakdoek, die tot de standaarduitrusting van het galatenue behoorde. Op die avonden wist ik mij naar de randen van de feestzaal te manoeuvreren, zodat mijn gebrekkige tekstvastheid niet de aandacht van mijn collega’s trok. Ik ben nooit goed geweest in het onthouden van een zangteksten.
Hoewel ik eigenlijk een buitenbeentje in dit gezelschap was, heb ik me altijd zeer welkom gevoeld en bestond er een sfeer van inclusie en niet van uitsluiting. Tot de dag van vandaag kijk ik daar met veel plezier op terug. De bataljonscommandant was de bindende factor, een zachtaardig mens die zijn militair kennis en leiderschap wist te koppelen aan een vermogen tot beschouwing en geliefd was bij zijn mensen. In zijn latere carrière heeft hij het tot een hoge positie bij de NATO weten te brengen.
Geestelijke verzorging
De geestelijke verzorging van het bataljon lag in de handen van een aalmoezenier en een dominee. In de weekenden verzorgden zij diensten die goed werden bezocht. Daarnaast voerden zij gesprekken met individuele militairen over al dan niet religieuzen thema’s. De positionering van de geestelijk verzorgers binnen een militaire eenheid hangt sterk af van de betrokkenheid en de voelbare aanwezigheid van deze mensen. In het dagelijkse kazerneleven in Seedorf waren zij vooral voor de dienstplichtigen makkelijk toegankelijk konden hun verhaal bij hen kwijt. De contacten van de dienstplichtigen met het thuisfront waren uiteraard beperkt en in die tijd bestonden er geen iPhone of internet. Het eerdergenoemde thema van heimwee bij was niet zelden het onderwerp van het gesprek met de geestelijk verzorgers.
Wanneer het bataljon op oefening ging, trokken ook de geestelijk verzorgers hun gevechtspak aan. Afhankelijk van de fysieke gesteldheid van de dominee of aalmoezenier leidde dit tot een meer of mindere krijgshaftige uitstraling. Meestal werden de geestelijk verzorgers tijdens een oefening ondergebracht bij het geneeskundig peloton. Zo ook bij de oefening Atlantic Lion, waarbij de aalmoezenier bij ons werd ondergebracht. Hoewel ik in mijn militaire carrière doorgaans op een heel prettige wijze heb samengewerkt met geestelijk verzorgers, betrof het in dit geval een wat weinig dynamische vertegenwoordiger van de clerus. Door een grote slaapbehoefte was betrokkene beperkt inzetbaar en kwam hij vooral tot zijn recht liggend op een brancard die was opgehangen in de ruif van onze ‘vier-tonner’. Dit ging goed totdat de chauffeur de hoogte van een poortje verkeerd inschatte en ‘de aal’ uit zijn brancard werd gekatapulteerd. Nooit eerder had ik zulke, in sappig Limburgs geuite vloeken tot mij mogen nemen.
Van de dominee had ik een hoge pet op. Hij had goed contact met de militairen en was een grote steun bij het oplossen van de sociaal maatschappelijke problemen in de militaire gemeenschap. Ook heeft hij mij een keer ondersteund bij een min of meer precaire exercitie. Eén van de dienstplichtig militairen had In het bordeel in het nabijgelegen Zeven een geslachtsziekte opgelopen. Hij had bij dit bezoek niet alleen DNA achtergelaten maar ook een zekere microscopische flora opgedaan. Dit kwam in het wekelijkse sociaal medisch overleg met de geestelijk verzorgers aan de orde, hier moesten maatregelen komen.
Ik kwam als dokter en vertrok als militair arts.
Eind 1984 zou ik het bataljon gaan verlaten om uiteindelijk toch uitgezonden te gaan worden naar Libanon.
Het leger is per definitie een geëchelonneerde organisatie met strakke gezagsverhoudingen. Dit biedt veel duidelijkheid en voordelen maar evenzeer een zekere mate van onoverzichtelijkheid. De meeste beroepsmilitairen kennen de mogelijkheden die deze onoverzichtelijkheid met zich meebrengt. Daarbij ontstaat ruimte voor een bredere interpretatie van taken en mogelijkheden. Ik begon dan ook rond te bazuinen dat ik uitgezonden zou gaan worden naar Libanon zonder dat daar in de personeelslijnen iets over bekend was. Door de fysieke afstand tussen de eenheden in West-Duitsland en Nederland, wisten in de militaire staven niet precies wat er over en weer gebeurde. Van dit vacuüm heb ik gebruik kunnen maken.
Mijn Porsche werd opgeslagen en met pijn in het hart verliet ik het bataljon dat mij gevormd had als militair en mijn soms lichte neiging tot chaotisch gedrag kon vergeven. Ik kwam er als dokter en vertrok er als militair arts.