Advies na een aanvraag omgevingsvergunning
Een initiatiefnemer doet via het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) een vergunningaanvraag. Het loket stuurt de aanvraag naar de juiste overheidsinstantie, dit is meestal de gemeente. Zie voor meer informatie hierover vraag 3 in dit deel van de wegwijzer.
Na ontvangst van de digitale aanvraag voor een omgevingsvergunning start de formele procedure op basis van de Omgevingswet. De vergunningverlener of (omgevings)casemanager van de gemeente bewaakt en heeft regie over het proces van de vergunningverlening.
Een rijksmonumentenactiviteit volgens de Omgevingswet is een activiteit waarbij een (voorbeschermd) rijksmonument gesloopt, verstoord, verplaatst of gewijzigd wordt. Ook het herstellen of gebruiken van een archeologisch rijkmonument, waarbij het wordt ontsierd of in gevaar gebracht, valt hieronder (Bijlage bij artikel 1.1 Omgevingswet onder A. Begrippen).
In al deze gevallen is een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit nodig (artikel 5.1 lid 1 onder b Omgevingswet). Het kan bijvoorbeeld gaan om grondwerkzaamheden op natuurterreinen en in agrarisch gebied, bouw-, sloop- en inrichtingswerkzaamheden, het aanleggen of onderhouden van infrastructurele werken zoals (spoor)wegen, tunnels, viaducten, rioleringen, kabels en leidingen, het planten of verwijderen van diepwortelende bomen en struiken, het dempen of graven van waterlopen en het veranderen van de grondwaterstand. Maar ook om vraaggericht wetenschappelijk veldonderzoek waarmee lacunes in de kennis over ons verleden worden opgevuld en onderzoek naar de fysieke kwaliteit van het archeologisch monument.
Stem bij twijfel altijd af met de collega archeologie, de adviseur archeologie van de omgevingsdienst of regio of de regioadviseur van de RCE.
Een archeologisch rijksmonument is een terrein dat deel uitmaakt van het cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen (artikel 1.1 Erfgoedwet) en is ingeschreven in het Rijksmonumentenregister.
Het is verboden om een rijksmonument (of een voorbeschermd rijksmonument) te beschadigen of te vernielen (artikel 13.12 Besluit activiteiten leefomgeving) of zonder vergunning te verstoren, slopen, verplaatsen, herstellen, gebruiken, ontsieren of anderszins in gevaar te brengen (artikel 5.1 lid 1 onder b Omgevingswet). Ter informatie: De instandhoudingsverplichting (artikel 13.12 onder b Besluit activiteiten leefomgeving) geldt alleen voor gebouwde monumenten, niet voor archeologische monumenten.
Voorbeschermde rijksmonumenten zijn (archeologische) monumenten die nog niet in het rijksmonumentenregister staan ingeschreven, maar waarvoor de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) het ontwerpbesluit tot aanwijzing als rijksmonument al naar de eigenaar heeft gestuurd. Hiervoor gelden in principe dezelfde beschermende regels als voor al ingeschreven rijksmonumenten (Bijlage bij artikel 1.1 Omgevingswet onder A. Begrippen).
Wanneer de initiatiefnemer een omgevingsvergunning aanvraagt voor uitsluitend een of meer rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot een archeologisch rijksmonument (dus niet in combinatie met een andere activiteit zoals bijv. bouw- of kap-), dan besluit de Minister van OCW op de aanvraag (artikel 4.13 Omgevingsbesluit). De RCE voert deze rol in de praktijk uit.
Wanneer de initiatiefnemer een omgevingsvergunning aanvraagt voor meerdere activiteiten waarvan één een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch rijksmonument is, dan besluit het college van burgemeester en wethouders op de aanvraag (artikel 5.12 lid 2 Omgevingswet). De gemeente is wettelijk verplicht de RCE hierbij om advies en instemming vragen (artikel 4.32 Omgevingsbesluit).
Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch rijksmonument is in alle gevallen advies (over de aanvraag) én instemming (met het voorgenomen besluit) nodig van de Minister van OCW. Uitzondering op het instemmingsrecht betreft projectbesluiten van een andere minister. Dan heeft de Minister van OCW wel adviesrecht, maar geen instemmingsrecht. Bij omgevingsvergunningen die worden verleend door een andere minister heeft de Minister van OCW wel adviesrecht en instemmingsrecht (artikel 4.32 Omgevingsbesluit). In de praktijk voert de RCE deze taken uit namens de Minister van OCW.
Oppervlakkige grondbewerking leidt niet bij alle archeologische monumenten tot een verstoring van het bodemarchief. Voor sonderingen en grondboringen in een archeologisch rijksmonument met een boordiameter kleiner dan 10 cm, en voor het dichten van een recent ontstaan gat van niet meer dan 1 m3 is geen omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit nodig (artikel 13.11 lid 2 Besluit activiteiten leefomgeving).
Aanvullend is, om onnodige vergunningprocedures te voorkomen, door de RCE voor elk archeologische rijksmonument bij besluit vastgesteld welke grondwerkzaamheden tot welke diepte (in centimeters onder het maaiveld) op dit specifieke monument zonder omgevingsvergunning zijn toegestaan. Niet op elk archeologisch rijksmonument kan vergunningvrij gegraven worden: voor zichtbare archeologische rijksmonumenten waarbij de archeologische resten op of direct onder het maaiveld liggen, zoals bij grafheuvels bijvoorbeeld, is de vrijstellingsdiepte vastgesteld op 0 cm. Welke vrijstellingsdiepte voor het rijksmonument is vastgesteld, kan opgevraagd worden bij de regioadviseur van de RCE via de Infodesk met vermelding van het rijksmonumentnummer.
Stem bij twijfel altijd af met de collega archeologie of adviseur archeologie van de omgevingsdienst of regio en de regioadviseur van de RCE.
Als het gaat om een rijksmonumentenactiviteit op een archeologisch rijksmonument, dan is in vrijwel alle gevallen de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) van toepassing (artikel 10.24 lid 1 onder a Omgevingsbesluit). Dat betekent dat binnen 6 maanden (26 weken) een besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning moet zijn genomen (artikel 3:18 lid 1 Algemene wet bestuursrecht), waarbij eenmalig verlenging van zes weken mogelijk is bij ingewikkelde of omstreden onderwerpen, mits bekendgemaakt en gemotiveerd binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag (artikel 3:18 lid 2 Algemene wet bestuursrecht en artikel 16.66 Omgevingswet).
Als de rijksmonumentenactiviteit uitsluitend bestaat uit archeologisch vooronderzoek, te weten booronderzoek, proefputtenonderzoek of proefsleuvenonderzoek, of bij cultureel erfgoed onder water, het nemen van materiaalmonsters of het meenemen van een archeologische vondst als bedoeld in de Erfgoedwet, dan is de UOV niet van toepassing (artikel 10.24 lid 2 Omgevingsbesluit). Dit betekent dat binnen 8 weken een besluit op de aanvraag moet zijn genomen (artikel 16.64 Omgevingswet lid 1). Het zal in deze gevallen vaak gaan om een aanvraag voor uitsluitend een archeologische rijksmonumentenactiviteit en hiervoor is niet de gemeente maar de Minister van OCW bevoegd gezag (zie vraag 2 hierboven).
Indien het archeologisch vooronderzoek wel een meervoudige aanvraag betreft (dus naast de rijksmonumentenactiviteit ook een andere activiteit zoals een kap- of bouwactiviteit) en er instemming vereist is van de RCE, moet binnen 12 weken een besluit op de aanvraag zijn genomen (artikel 16.64 Omgevingswet lid 1). De beslistermijn kan eenmalig verlengd worden met 6 weken, mits bekendgemaakt binnen de beslistermijn (artikel 16.64 Omgevingswet lid 2).
Als het bevoegd gezag de wettelijke termijn overschrijdt zonder een beslissing te nemen, volgt geen vergunningverlening van rechtswege (dit in tegenstelling tot het ‘oude’ recht van de zogenoemde positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen).
De regeling voor de dwangsom bij niet tijdig beslissen is voor zowel de reguliere als de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing (§ 4.1.3.2. Dwangsom bij niet tijdig beslissen Algemene wet bestuursrecht).
Om een dwangsom af te dwingen, laat de aanvrager het bevoegd gezag eerst schriftelijk weten dat de beslistermijn is verstreken. Dit heet in gebreke stellen. Het bevoegd gezag heeft dan twee weken de tijd om alsnog een beslissing te nemen. Gebeurt dat niet, dan gaat de dwangsom automatisch lopen.
Als de gemeente de aanvraag in behandeling heeft genomen, is het van belang direct (in ieder geval vóórdat het ontwerpbesluit is opgesteld) een verzoek om advies over de aanvraag te doen bij de RCE. De RCE beoordeelt de aanvraag op basis van de benodigde, door de gemeente beschikbaar gestelde informatie en de beoordelingscriteria, uitgewerkt in de Beleidsregel toepassen beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning archeologische rijksmonumentenactiviteit. De RCE reageert zo snel mogelijk en geeft uiterlijk binnen 6 weken een gemotiveerd advies (artikel 3:16 lid 1 Algemene wet bestuursrecht).
Het is mogelijk om bij de ontvankelijkheidstoets de regioadviseur van de RCE al kort om advies te vragen om te bepalen of alle noodzakelijke informatie aanwezig is.
Overleg in een vroeg stadium is raadzaam, omdat het dan vaak nog mogelijk is om een (bodem)verstorend plan aan te passen, zodat het archeologisch rijksmonument in situ – Latijn voor ‘ter plaatse’ – kan worden behouden. Dit is bij rijksmonumenten het uitgangspunt.
Vroegtijdig vooroverleg kan teleurstellingen voorkomen en een gunstig effect hebben op de uitkomst en doorlooptijd van de vergunningprocedure en de kosten die hiermee gemoeid zijn. Ook wordt het voor de initiatiefnemer inzichtelijk of archeologisch vooronderzoek nodig is en welke gegevens en stukken bij de vergunningaanvraag ingediend moeten worden om deze in behandeling te kunnen nemen. Zie hiervoor Advies voorafgaand aan een aanvraag omgevingsvergunning.
Een aanvraag met betrekking tot een archeologische rijksmonumentenactiviteit is ontvankelijk als deze compleet is (voldoet aan de aanvraagvereisten) en te beoordelen is. De aanvraagvereisten zijn te vinden in artikel 7.199 en 7.200 van de Omgevingsregeling.
Betrek de collega archeologie of adviseur archeologie van de omgevingsdienst of regio (indien van toepassing) bij de ontvankelijkheidstoets.
Controleer in het Rijksmonumentenregister wat de omvang en aard van het archeologisch rijksmonument is.
Neem ook contact op met de RCE voor extra informatie voor dit archeologische monument, zoals de eventuele vrijstelling van de vergunningplicht of specifieke aanvraagvereisten voor dit archeologische rijksmonument (bijv. resultaten van archeologisch vooronderzoek of een archeologisch Programma van Eisen). Zie hiervoor ook vraag 13 in deze wegwijzer: Hoe vraag ik advies of instemming aan de RCE?
Voldoet de aanvraag niet aan de aanvraagvereisten of is deze niet te beoordelen? Vraag dan de aanvrager de ontbrekende informatie aan te leveren of de aanvraag te verduidelijken. De beslistermijn van de aanvraag moet dan worden opgeschort tot de benodigde informatie is aangeleverd (artikelen 4.5 en 4.15 Algemene wet bestuursrecht).
Om goed advies te kunnen geven, zijn voldoende stukken nodig die inzicht geven in de:
- de achtergrond en noodzakelijkheid van de activiteiten;
- aard en omvang van de activiteiten/werkzaamheden;
- de precieze locatie en diepte van de ingrepen in de bodem.
Een plan is volledig als deze voldoet aan de aanvraagvereisten. Deze zijn te vinden in de artikelen 7.198, 7.199 en 7.200 van de Omgevingsregeling. Welke aanvraagvereisten in een concreet geval van toepassing zijn, hangt onder meer af van de aard van het archeologisch monument en van de voorgenomen activiteit.
De in de Omgevingsregeling benoemde aanvraagvereisten zijn:
- het rijksmonumentnummer en, voor zover van toepassing, de plaatselijke aanduiding van het archeologisch monument;
- de opgave van het huidige gebruik van het archeologisch monument en het voorgenomen gebruik, als dat afwijkt van het huidige gebruik;
- de motivering voor het verrichten van de activiteit en een omschrijving van de gevolgen ervan voor het archeologisch monument;
- een omschrijving van de aard van de activiteit, met vermelding van de omvang in vierkante meters en de diepte, in centimeters ten opzichte van het maaiveld;
- een topografische (liefst kadastrale) kaart met een schaal niet kleiner dan 1:2000, voorzien van noordpijl en ten minste twee coördinatenparen, met de exacte locatie en omvang van de activiteit;
- doorsnedetekeningen met een schaal niet kleiner dan 1:100 met de exacte locatie, omvang en diepte van de afzonderlijke ingrepen ten opzichte van het maaiveld;
- als sprake is van een opgraving, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een programma van eisen voor de opgraving;
- als sprake is van een booronderzoek met boren met een diameter groter dan 10 cm: een plan van aanpak voor een booronderzoek;
- als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument: overzichtsfoto’s van de bestaande situatie en plantekeningen van de nieuwe toestand; en
- voor zover de activiteit bestaat uit een bouwactiviteit: funderingstekeningen met een schaal niet kleiner dan 1:100.
Zo nodig worden ook de volgende gegevens en documenten verstrekt:
- een rapport waarin de archeologische waarde van dat deel van het archeologisch monument waarop de activiteit van invloed is, in voldoende mate nader is vastgesteld;
- een rapport waarin de gevolgen van de activiteit op de archeologische waarden in voldoende mate inzichtelijk zijn gemaakt;
- detailtekeningen met een schaal niet kleiner dan 1:50 van de afzonderlijke ingrepen (de exacte locatie, de omvang en de diepte ten opzichte van het maaiveld);
- voor zover de activiteit bestaat uit aanlegwerkzaamheden of een ontgrondingsactiviteit: een bestek met bijbehorende tekeningen of een werkomschrijving met bijbehorende tekeningen;
- als sprake is van een sloopactiviteit: bestaande funderingstekeningen met een schaal niet kleiner dan 1:100;
- als sprake is van een archeologisch monument onder water: een vlakdekkende hoge resolutie sonaropname van de waterbodem en ultrahoge resolutie sonaropnamen van details.
Deze aanvraagvereisten gelden naast de algemene aanvraagvereisten in artikel 4:2, lid 1 Algemene wet bestuursrecht (ondertekening, naam en adres van de aanvrager, dagtekening en aanduiding van de gevraagde beschikking) en de aanvraagvereisten in artikel 7.3 Omgevingsregeling (beschrijving van de activiteit, telefoonnummer en e-mailadres van de aanvrager, aanduiding begrenzing van de locatie van de activiteit en eventuele gegevens van een gemachtigde).
Ja. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch rijksmonument, moet de gemeente advies vragen aan de Minister van OCW (artikel 4.32 lid 1 onder a Omgevingsbesluit). Deze adviestaak wordt uitgevoerd door de RCE.
Nee, op zichzelf is het advies van de RCE over de omgevingsvergunningaanvraag voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch monument niet bindend, maar voor het verlenen van de uiteindelijke omgevingsvergunning is instemming van de Minister van OCW (lees: de RCE) nodig. Het is onwaarschijnlijk dat deze instemming wordt verleend als het advies terzijde is gelegd. In feite betreft het dus een bindend advies.
Voor informeel advies (vooroverleg) over archeologische rijksmonumenten (als er nog geen omgevingsvergunningaanvraag is gedaan) benadert u de RCE via de Infodesk.
Voor een formeel advies (of instemming) van de RCE start u een samenwerking via de samenwerkingsfunctionaliteit van het DSO. Start voor dit advies altijd een aparte samenwerking met de RCE en combineer deze niet met adviesvragen aan eventuele andere adviseurs. Deel hierin alleen de documenten die voor het advies van de RCE relevant zijn.
Voeg bij een verzoek om advies minimaal de volgende gegevens toe:
- Administratieve gegevens van de aanvraag om een omgevingsvergunning;
- verzoek om advies;
- contactgegevens van de vergunningverlener/casemanager en de betrokken collega/adviseur archeologie
- alle noodzakelijke gegevens en stukken, zie ook vraag 10 in deze wegwijzer: Welke stukken zijn nodig voor een advies?
Indien het vooroverleg betreft, minimaal het rijksmonumentnummer en een beschrijving van de opgave en beoogde ingreep en werkzaamheden.
De RCE adviseert op basis van inhoudelijke deskundigheid, heldere uitgangspunten en duidelijke overwegingen. Dit proces is inzichtelijk gemaakt in de Beleidsregel toepassen beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning archeologische rijksmonumentenactiviteit.
In het advies staat:
- Beoordeling van de activiteiten met betrekking tot schadelijkheid en noodzakelijkheid;
- Indien van toepassing een voorstel over een vergunningvoorschrift met betrekking tot een iets aangepaste werk- of bouwwijze of het nemen van mitigerende maatregelen zoals ophoging van het terrein;
- Indien van toepassing de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning naar het oordeel van de RCE kan worden verleend, bijvoorbeeld een maximale afgravingsdiepte, de maximale omvang van de activiteiten, verplichte uitvoering van archeologisch onderzoek vooraf, of tijdens de uitvoeringsfase, om archeologische resten veilig te stellen. De gemeente kan deze vervolgens als voorschriften opnemen in het ontwerpbesluit.
Een omgevingsvergunningaanvraag om een rijksmonumentenactiviteit wordt beoordeeld conform de Beleidsregel toepassen beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning archeologische rijksmonumentenactiviteit. Hierin is aangegeven hoe de RCE namens de Minister van OCW aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch monument beoordeelt. Hierin is uiteengezet wat de reikwijdte van de vergunningplicht is, hoe een vergunningaanvraag wordt beoordeeld en in welk besluit dat resulteert. Uitgangspunt bij het beoordelen van vergunningaanvragen is het behoud van het archeologisch monument. Het opgestelde beoordelingskader is daarbij leidend en waarborgt een consistente en transparante werkwijze door de RCE.
Vergunningaanvragen worden altijd op zichzelf beoordeeld: wat voor het ene archeologisch monument geldt, zal niet zonder meer voor het andere gelden. De beoordeling van een vergunningaanvraag is en blijft daardoor maatwerk.
Nee, alleen advies en instemming van de RCE is verplicht in een procedure voor een omgevingsvergunning voor een archeologische rijksmonumentenactiviteit. Het staat de initiatiefnemer en de gemeente vrij om ook andere deskundigen om advies te vragen, maar het wettelijk verplichte advies van de RCE zal, gelet op het instemmingsrecht van de Minister van OCW, in de praktijk doorslaggevend zijn.
Het is aan het bevoegd gezag om de direct betrokken belangen af te wegen. Dit betreft allereerst het belang van de archeologische monumentenzorg. De vergunning wordt alleen verleend als de activiteit daarmee in overeenstemming is (artikel 8.80 lid 1 Besluit kwaliteit leefomgeving). Dan zijn er uiteraard de belangen van de aanvrager bij verlening van de vergunning. Ook kunnen er derde-belanghebbenden zijn. Op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht moeten de rechtstreeks betrokken belangen worden afgewogen. De nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de te dienen doelen. Met behulp van het advies van de RCE, waarin de belangen van de archeologische monumentenzorg en die van de aanvrager – en, voor zover bij de aanvraag al bekend, die van eventuele derden – al worden meegenomen, komt het bevoegd gezag tot een afgewogen ontwerpbesluit.
a. Positief advies van de RCE
Indien positief op de aanvraag wordt geadviseerd, bedenk dan welke voorwaarden en aanbevelingen uit het advies opgenomen moeten worden als voorschrift in het ontwerpbesluit. Het is verplicht om aan een omgevingsvergunning voorschriften te verbinden die nodig zijn in het belang van de archeologische monumentenzorg, en rekening te houden met de internationaalrechtelijke beginselen in de beoordelingsregels, verwoord in artikel 8.80 lid 2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Dit is uitgewerkt in de Beleidsregel toepassen beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning archeologische rijksmonumentenactiviteit.
Het is belangrijk bij bouwactiviteiten ook te bedenken of afgeweken moet worden van de voorschriften uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Het Bbl geeft algemene regels met betrekking tot het bouwen van bouwwerken uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu. Wanneer duidelijk is dat toepassing van een voorschrift uit het Bbl een ongewenst effect zal hebben op de monumentale waarden, kan hiervan worden afgeweken omdat er in het Bbl ontheffingsmogelijkheid is opgenomen voor (archeologische) rijksmonumenten (artikel 2.8 Besluit bouwwerken leefomgeving). Om misverstanden te voorkomen, gebeurt dit het liefst via een voorschrift dat expliciet afwijkt van de voorschriften van het Bbl.
Betrek hierbij de collega archeologie of adviseur archeologie van de omgevingsdienst. Geef in het ontwerpbesluit een korte samenvatting van het advies van de RCE en motiveer hoe is omgegaan met eventuele geadviseerde voorschriften en aanbevelingen.
b. Negatief advies van de RCE
Overleg in geval van een negatief advies binnen de gemeente met de collega archeologie of adviseur archeologie van de omgevingsdienst of regio. De werkwijze is per gemeente vaak verschillend. De gemeente kan ervoor kiezen om een negatief advies te volgen of niet te volgen. Bij het volgen van een negatief advies wordt de aanvraag geweigerd (of na overleg door de aanvrager ingetrokken). Bij het niet volgen van een advies moet het advies worden samengevat in het ontwerpbesluit en moet worden gemotiveerd waarom is afgeweken en op welke punten. Maar let op, zonder instemming van de RCE kan de archeologische rijksmonumentenactiviteit niet verleend worden. Zie ook vraag 12 van deze wegwijzer: Is een advies van de RCE bindend? En de vragen 21 tot en met 23 over instemming.
In het geval van een negatief advies van de RCE kan ook met de aanvrager en de regio-adviseur van de RCE overlegd worden of planaanpassing (voor zover dat past binnen de vergunningaanvraag) mogelijk is. In sommige gevallen kan het raadzaam zijn voor de aanvrager om de aanvraag in te trekken en een nieuwe, aangepaste omgevingsvergunningaanvraag te doen.
Nee, het is niet verplicht de RCE te informeren over het ontwerpbesluit. Het is echter wel raadzaam om nauw contact te houden over het verloop van de procedure. Dit voorkomt verrassingen en komt een soepel en snel verloop van de advies- en instemmingsprocedures ten goede.
Na verwerking van eventuele zienswijzen uit de terinzagelegging, maar vóórdat het voorgenomen besluit officieel wordt genomen en gepubliceerd, wordt het voorgenomen besluit aan de RCE voorgelegd ter instemming.
Zie ook vraag 13 van deze wegwijzer: Hoe vraag ik advies of instemming aan de RCE?
De RCE reageert zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 4 weken door instemming te verlenen of te onthouden aan het voorgenomen besluit (artikel 16.18 Omgevingswet).
Ja, voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch rijksmonument is instemming van de Minister van OCW verplicht (artikel 4.32 lid 2 Omgevingsbesluit). In de praktijk voert de RCE deze taak uit. Zonder instemming mag de omgevingsvergunning niet verleend worden.
Uitzondering hierop zijn projectbesluiten waarbij een andere minister bevoegd gezag is. Deze aanvragen betreffen uitzonderlijke activiteiten en komen daarom niet vaak voor.
Ja, het vragen van advies en het vragen van instemming zijn twee losse stappen in de procedure.
Als de Minister van OCW (in de praktijk de RCE) geen instemming verleent aan de voorgenomen omgevingsvergunning, kan deze niet verleend worden en moet de aanvraag geweigerd worden.
Het is in principe ook mogelijk dat er geen instemming wordt verleend voor het weigeren van de omgevingsvergunning. In dat geval moet de omgevingsvergunning juist verleend worden. Dit zal in de praktijk echter niet vaak voorkomen.
Als de omgevingsvergunning wordt verleend, moet de gemeente de RCE binnen een week een afschrift van het besluit verstrekken (artikel 10.22a Omgevingsbesluit).
Hoewel niet verplicht stelt de RCE het op prijs ook een afschrift van een besluit tot weigering van een omgevingsvergunning om een rijksmonumentenactiviteit te ontvangen voor in het dossier.
Als de omgevingsvergunning onomkeerbare handelingen betreft, die dus niet hersteld kunnen worden (en dat is bij een archeologische rijksmonumentenactiviteit doorgaans het geval), mag de omgevingsvergunning pas 4 weken na bekendmaking in werking treden (of 4 weken na terinzagelegging van het besluit als het een UOV betreft) (artikel 16.79 Omgevingswet). Het bevoegd gezag is wettelijk verplicht om deze latere inwerkingtreding in zo’n geval expliciet in de omgevingsvergunning te bepalen.
Als er binnen die 4 weken een voorlopige voorziening wordt gevraagd bij de bestuursrechter (voorzieningenrechter), wordt de omgevingsvergunning opgeschort en treedt deze pas in werking als op dat verzoek is beslist. Belanghebbenden die last hebben van deze opschorting kunnen de bestuursrechter verzoeken de opschorting op te heffen of te wijzigen. Beroep (of bezwaar, na de reguliere procedure) schort de werking van de vergunning niet op. Opschorting kan alleen via een voorlopige voorziening van de bestuursrechter.
Als het eerder in werking treden van een omgevingsvergunning vanwege spoedeisende omstandigheden nodig is, kan het bevoegd gezag in afwijking van het voorgaande bepalen dat het besluit eerder in werking treedt en opschorting ook niet via een voorlopige voorziening kan.